zondag 1 oktober 2017

Abdij en internaat Rolduc

Een weerzien na 50 jaar
 
 

Hoofdingang Abdij





Mijn Jeugd
Op 12 april 1955 werd ik als derde kind geboren in Heerlen. Binnen een jaar verhuisde het gezin naar Brunssum waar ik de rest van mijn jeugd tot 12 jaar doorbracht. In navolging van mijn broer ging ik begin jaren 60 naar de Rooms Katholieke lagere school, behorend tot de Room Katholieke Onderwijsstichting H.Gregorius,  aan de Wilhelminastraat die onder leiding stond van schooldirecteur De Rouw. In 1971 is de Stichting overgegaan in Onderwijsstichting Brunssum. Het was een jongensschool met een zeer gemengde populatie van kinderen uit alle lagen van de bevolking. Kinderen uit de betere wijken maar ook van straten uit de wijk De Egge, een dichtbij gelegen buurt met kleine mijnwerkershuisjes waar wel grote kinderrijke gezinnen woonden. De mijnwerkerskolonie werd in 1920 aangelegd speciaal voor de mijnwerkers die bij de staatsmijn Hendrik (de Rumpen) konden werken, maar waar ook sociale armoede heerste toen de mijn Hendrik-Emma in 1966  gesloten werd.
Zo was de familie Rullens heel berucht op school. Ze zagen er niet alleen zeer onverzorgd uit, maar hadden ook wel eens een mes op zak als hun brutale mond niet meer hielp. Dit leverde zeker extra stress en hectiek op. Zelf koester ik nog warme herinneringen aan de vele oneindige uurtjes knikkeren op het schoolplein en dan met zwarte knieën en zwarte vingers weer thuis aankomen, waar moeder dan zat te mopperen.   Wat voor schooltijd en tijdens pauzes ook veel gedaan werd was bokje springen over de ruggen van medeleerlingen en kronkelend over het schoolplein. Aangezien ik altijd tot de langste jongens behoorde moest ik extra diep door de knieën, omdat de kinderen er anders niet overheen konden springen.  Nog spannender was bokje springen tegen een muur. Dan stonden vijf of zes kinderen voorover gebukt tegen een muur en moest je proberen zo ver mogelijk over de ruggen richting de muur te springen. Dat was bijna waaghalzerij, want je kon er ook afvallen. Het ging door totdat “de brug” bezweek. Soms als het lukte, gaf dat een euforisch gevoel. Helaas herinner ik me de lagere schooltijd ook als een periode waarin je moest “overleven” in een vijandige wereld. Steeds waren er wel weer vervelende personen uit hogere klassen die je probeerden uit te dagen en te vernederen. De kunst was dan de juiste strategie te kiezen van bluffen, erop af gaan of het hazenpad kiezen. In de hogere klassen was ik op het idee gekomen om een grote stevige, niet zo snuggere , klasgenoot met de toepasselijke achternaam Schaap te vragen als mijn toeverlaat en bewaker in ruil voor tips en informatie bij proefwerken. Dat werkte prima en bracht rust. Eigenlijk begon ik met goede moed en opgewekt, ja zelfs nieuwsgierig aan de basisschool. De lagere klassen verliepen goed  met de wijze juffrouw  Halmans in klas 1 of 2  en in klas 3  de jeugdige onderwijzer Op ’t Veld. Pas  in de hogere klassen sloeg de verveling toe. De gebroeders Bontemps als onderwijzers in klas 4 en 5 waren in de ogen van ons, kinderen, stug, bot, stokoud en uitgeblust. In mijn herinnering was het toen vooral veel topografie leren en dictees maken. Aan het eind van klas 5 moest ik een psychologisch onderzoek en een IQ-test ondergaan. Kennelijk heb ik die slecht gemaakt , want het daaruit rollende schooladvies was Lagere Technische School (LTS) . Meer zat er niet in. Gelukkig waren mijn ouders het daar niet mee eens en kon ik na de 5e klas basisonderwijs de overstap maken naar de voorbereidende klas (VK) van het Bernadinuscollege in Heerlen. Daar kreeg ik les van oude paters in bruine pijen die voortdurend sigaren rookten. Dat was geen succes en dus ging ik een jaar later naar de VK op gymnasium Rolduc in Kerkrade, in de voetsporen van mijn drie jaar oudere broer die er al zat.
Rolduc was een jongensinternaat met een zeer lange historie en vooral veel faciliteiten. Toen mijn broer er begon was het behalve een gymnasium ook een klein seminarie. Dat betekende dat deze middelbare school bedoeld was om priesters op te leiden, al moet je na het einddiploma wel nog een aantal jaren naar een groot seminarie waar de echte priesteropleiding begon. Mijn broer wilde dat in eerste instantie ook, maar tegen het einde van het gymnasium niet meer. Toen ik zou gaan was die eis van priesterroeping  vervallen en was het een “gewoon” gymnasium.
Ik verheugde me erop altijd wel speelvriendjes te hebben.  Je kon er ook allerlei hobby’s botvieren van toneelspelen, muziek maken, zelf foto’s ontwikkelen, zelfs bloemsierkunst en literatuur bestuderen was mogelijk. Zelf was ik al een paar maal daarvoor op bezoek geweest bij mijn broer op zondagmiddagen. Een beetje jaloers zag ik dan de “internen” samen tafelvoetballen, tafeltennissen en sporten. Thuis had ik die mogelijkheden niet.
In de begintijd had ik het dan ook al meteen naar mijn zin, al ontdekte ik dat sommige andere medescholieren leden aan een zeer vervelende ziekte, die heimwee heette. Nooit eerder zag ik jongens als zo’n zielige hoopjes op bed liggen, waar ze uren huilden en kreunden en dat duurde soms wel een aantal dagen. De grootste omschakeling met thuis is misschien wel het volledig gestructureerde leven dat je leidt in een internaat. Alles op vaste tijden en in een monotone herhaling. Anders dan thuis moest je ‘s morgens na het opstaan meteen naar de studiezaal , waar je achter je eigen tafeltje huiswerk kon maken, rijtjes kon leren of gewoon wegdromen. Daarna pas ontbijt en daarna begonnen de schoollessen, tenminste  doordeweeks. Eenzelfde patroon vanaf kwart voor vijf aan het eind van de middag tot zes uur en daarna pas de warme maaltijd in de eetzaal. Jaargroepen zaten bij elkaar aan tafel, dus je zat steeds naast klasgenoten.  De aanwezigheid van toezichthoudende priesters en surveillanten was wel eens vervelend, maar zorgde ook voor rust.
De enige vrouwen die we zagen in het begin, waren de poets-, was- en keukennonnen  die in een apart aangrenzend gebouw verbleven.  Ze waren onopvallend en maakten nauwelijks of geen contact met de gymnasiasten.  Soms deden wij wel enige pogingen daartoe. Zo herinner ik me nog dat we met een paar jochies muziek aan het draaien waren en we met geopende ramen het Franse liefdeslied “Je t’aime, mois non plus” met Jane Birkin en Serge Gainsbourg uit de luidsprekers lieten knallen, hopend op gillende reacties vanuit het nonnenhuis.  Het was de snelle opkomst van de hippie- en popmuziek en op zondagmiddag luisterden we naar de hitlijsten van Radio Luxemburg en ‘s avonds in bed met een transistorradiootje aan je oor.
Deze studiediscipline heeft er gelukkig voor gezorgd dat ik jaren later de HTS heb kunnen afronden, want ik was maar een middelmatige leerling zonder al te grote technische aanleg. Mijn inzet in tijd en doorzettingsvermogen hebben me er doorheen gesleept.  Aangezien ik thuis de enige was die wel eens speelde met licht en elektriciteit, de fiets repareerde en wat sleutelde aan de brommer vonden mijn ouders dat ik een technische opleiding moest gaan volgen. Op een HTS word je echter niet opgeleid voor bromfietsmonteur, dat begreep ik pas later.
De enige andere mogelijkheid om een deel van studiezaalverplichtingen ’s ochtends te ontduiken  was om je als misdienaar aan te melden en in een portaal van de abdijkerk een priester te helpen bij de “misdienst”. Zo moest je het zware missaal op de juiste momenten van links en dan weer van rechts aanreiken en water en wijn aangeven tijdens en na de offergave. Dat betekende meteen stiekem proeven van de miswijn en die was gelukkig niet slecht en zo vroeg in de ochtend maag-verwarmend.  
Gelukkig werd in hetzelfde jaar dat ik op Rolduc als (interne) gymnasiast begon de school opengesteld voor jongens én meisjes uit Kerkrade en omgeving, om als externen hetzelfde gymnasium te bezoeken. Het bijna eeuwenoude mannenbolwerk werd opengebroken en zorgde voor frisse nieuwe wind. Op de eerste klas van het gymnasium zaten toendertijd al zo’n acht tot tien meisjes waartoe ook Yvonne Buck behoorde die later als Mevr. Y Timmermans-Buck Eerste Kamervoorzitter is geweest en actief was in het wetenschappelijk bureau van het CDA. Enige jaren daarvoor waren Loek Hermans (VVD) , de latere Bisschop Gijzen en nog eerder oud minister-president Cals Rolducien geweest. Hoe het leven in een internaat verloopt is ook prachtig beschreven door iemand uit de groep van de literaire Tachtigers Lodewijk van Deyssel, pseudoniem van Karel Alberdingk Thijm. In zijn boek “De kleine Republiek” vind je veel beschrijvingen die nog steeds tot herkenning leidden.  Zo’n priestergemeenschap en internaat draagt inderdaad kenmerken van een zelfstandige staatsvorm, die met recht een autonome republiek genoemd kan worden, want directeur Jochems moest bijvoorbeeld aangesproken worden met President. Het ademde ook de oude Franse glorie want veel woorden waren in het Frans zoals de court (speelplaats),   het bosquet (bosrijk stukje rondom de gebouwen) en de chambretten (kleine slaaphokjes). 
Op zo’n jonge leeftijd losgerukt worden van je ouders brengt ook risico’s met zich mee, want ondanks het strenge regime gebeurde er veel jeugdig kattenkwaad zoals het stelen en verhandelen van sigaretten en aanstekers, een zeer geliefd product onder studenten. Ook het stiekem kopen van sexblaadjes in het nabijgelegen Herzogenrath. Jeugdige onbezonnenheid leidde ook wel eens tot avondlijke strooptochten zoals in de wijnkelders van Rolduc. Zelf hoorde ik tot een groepje dat door de herrie van kapot geslagen flessen werd ontdekt en twee weken geschorst werd van het internaat. Mijn vader moest de dure flessen later ook nog vergoedden. Stiekem roken was ook een geliefde bezigheid en er was geen plek op Rolduc veilig. In de recreatiezaal mocht ‘s avonds televisie gekeken worden en in de donkere zaal viel het niet op als de jongeren ook rookten.  Het was stoer en brutaal en dus deed je volop mee. In al je kleren zaten wel halfopgerookte sigaretten die snel verstopt moeten worden. Mijn ouders wisten daarom al snel hoe het zat.   
Een andere leuke bezigheid ‘s avonds was om met een groepje studenten de gymzaal te reserveren zodat we daar het apekooispel gingen doen of volleyballen. Reuze gezellig en uitdagend al zat er vaak ook een seksueel grensoverschrijdende verkenning bij. Gelukkig  waren het jongeren onder elkaar en hebben we gelukkig nooit last gehad van dergelijke handelingen door volwassenen. Bij een ontluikende seksualiteit zijn deze gebeurtenissen wel vaker gewoon.
Dat ik geen goede seksuele voorlichting heb gehad bleek wel toen ik op een avond op mijn chambret me aan het klaarmaken was voor het slapen gaan toen ik plotseling een erectie kreeg. Natuurlijk had ik die wel eens gezien bij anderen, maar het zelf voelen maakte me niet alleen heel ongemakkelijk, maar bracht me ook lichtelijk in paniek. Hoe lang blijft deze “stijfheid” ?  Is dit een plotselinge infectie of ziekte, zoals je ook een gezwollen been kunt hebben van een insectenbeet? De paniek werd nog groter toen ik merkte dat het niet vanzelf overging en uren (misschien wel een dag) aanhield. Hoe kon ik het verbergen voor anderen?  Toen wist ik nog niet dat een zaadlozing de enige manier was om de erectie het snelst te laten verdwijnen. De eerste keer niet doelbewust, maar tijdens het gewoel in bed ontstond een spontane ejaculatie. Zo ontdekte ik dat natte dromen meerdere oorzaken kunnen hebben.    
Pas veel later is naar buiten gekomen dat een priester/leraar, de Heer Timmermans wel ongewenste intimiteiten heeft gepleegd met leerlingen, die daar jaren later nog getraumatiseerd door zijn . Twan Geurts heeft dit in een boek naar buiten gebracht. De titel daarvan is: “Rolduc. De laatste dagen van een kleinseminarie” (uitgeverij Balans 2011). Ook van voormalig bisschop  van Roermond (en later IJsland) mgr. Gijsen is bekend geworden, dat hij tijdens zijn verblijf als broeder op Rolduc een gluurder was en zich vaak vertoonde bij de chambretten van leerlingen. Het meldpunt Seksueel Misbruik RKK heeft hem daarvoor in december 2011 schuldig verklaard. Gelukkig is mij deze gruwelijke ellende bespaard gebleven en heb ik mij redelijk natuurlijk kunnen ontwikkelen, al waren de eerste contacten wel homoseksueel van aard.       
De gemengde klassen met meisjes en jongens waren een verademing en gezond voor onze ontwikkeling. Zo weet ik nog dat we als leerlingen een lange wandeltocht gingen maken naar Bleijerheide of Herzogenrath en dat ik hand in hand liep met een meisje uit mijn klas. Het voelde alsof ik al in de zevende hemel was. Later gingen we ook afspraken maken op woensdagmiddagen om met een groepje,  waaronder natuurlijk meisjes, naar het openlucht zwembad in Ehrenstein te gaan. Samen op de fiets terug was geweldig, want meisjes zijn veel leuker en gezelliger.  In een onbezonnen bui trokken we ook wel eens aan de bh-bandjes van de jonge dames of schoten propjes en elastiekjes af. We “leenden” stiekem de agenda’s van de dames en pluisden deze uit naar geheime informatie en ontboezemingen. We gaven ze pas terug in ruil voor een kusje. Deze nieuwe wereld was voor mij vele malen interessanter dan de saaie Latijnse zinnen of wiskunde opgaven.  Ik wilde alles leren van meisjes, ze  verleiden,  ze behagen, ze zoenen en misschien zelfs met ze vrijen. Kennelijk heeft dit mijn aandacht zo afgeleid dat ik opeens aan het einde van jaar 2 een slecht overgangsrapport kreeg van mijn mentor en Duitse Juf, die mij niet kon zien of luchten. Zij wilde mij een lesje leren door mij het jaar te laten overdoen. Gelukkig greep ook toen mijn vader weer in en haalde me naar huis waar ik  de middelbare school in Brunssum op het Romboutscollege heb afgemaakt.  
Terugkijkend op deze drie schooljaren op Rolduc koester ik geen wrok of bitterheid. Voor mij waren het belangrijke ontwikkelingsjaren waarin mijn emotionele en sociale ontwikkeling flink vooruit is gegaan. Wat andere jonge mensen waarschijnlijk leren tijdens hun militaire diensttijd dat leerde ik op dit internaat. Goed leren omgaan met discipline en  leeftijdsgenoten, maar ook de ervaringen van samen doen, samen beleven en samen spelen. Op intellectueel gebied   is de school naar mijn mening wel tekortgeschoten. Het onderwijs was niet of nauwelijks boeiend en ook niet uitdagend en sloot zeker niet aan bij de ontwikkelingsbehoefte van jonge pubers. Gelukkig heb ik mijn leergierigheid en nieuwsgierigheid later op de HTS en op de TU wel volledig kunnen botvieren.                        

Linkerzijvleugel met boltoren
Abdij- of Kloostergang
Ingang Film- en Toneelgebouw Lumière
Achteringang vanuit Court en bordes 
Zij-ingang vanuit de Court naar Speelzalen
 

 
 

 
 
Maria en kindje Jezus in abdijcrypte
 
Bibliotheek in Rococostijl
 
antiek orgeltje
 
                                                Tegenwoordig heeft Rolduc zelfs een smaakvol biertje en wijn
 
 
 
 

Geen opmerkingen: